Mijn werkgever heeft me in staat gesteld om een training te volgen. Een paar jaar geleden heb ik een aantal trainingssessies bijgewoond om mijzelf te bekwamen in de begeleiding van intervisiegroepen. Goed dat mijn werkgever dit soort dingen doet. Het tekent dat er oog is voor de ontwikkeling van de mens in de medewerker. Het …
Mijn werkgever heeft me in staat gesteld om een training te volgen. Een paar jaar geleden heb ik een aantal trainingssessies bijgewoond om mijzelf te bekwamen in de begeleiding van intervisiegroepen.
Goed dat mijn werkgever dit soort dingen doet. Het tekent dat er oog is voor de ontwikkeling van de mens in de medewerker. Het geeft ons, de medewerkers, ook de ruimte om in het werk dingen te doen buiten de grenzen van de directe taken. Intervisie is daarin ’n methode.
Ik had en heb zo mijn eigen motieven om mij aan een dergelijk uitstapje te wagen. Nog los van het gegeven dat ik een ‘mensen-mens’ ben, vond ik het een aanvulling op mijn eigen tocht in de spiritualiteit. Nee, geen nood: intervisie en coaching zijn geen zwevende dingen over gindse zijde. Nee, mijn gedachten waren als volgt: spiritualiteit betekent dat je stil bent en schouwt, aanziet, laat opkomen zonder commentaar en oordeel. Daarvoor is een belangrijke vaardigheid te trainen: luisteren. En laat nou die vaardigheid heel nuttig zijn in de begeleiding van groepen die intervisie krijgen.
De volgende stap in mijn bijscholing zette ik in maart. Bij Carla, dezelfde docent van toen, volg ik sinds toen een op maat gemaakte, individuele training, ditmaal in coachingstechnieken en vaardigheden. Uiteraard ook wat theorie. En ik doe praktijkervaring op door af en toe groepen en individuen, in en buiten het werk, te begeleiden. En dan begint het echte werk, de confrontatie. Dan begin ik uit mijn comfortzone te komen.
Wat ik het lastige vind, is dat ik bij intervisie en coaching soms al snel een oplossing zie, een uitweg waar de deelnemer zelf nog niet opgekomen is. Alleen: ik ben geen trainer die de speler een kunstje leert, ik ben geen leidinggevende die aanwijzingen geeft welke kant de deelnemer op moet lopen. De deelnemer zelf zit aan het stuur en moet de keuze maken welke kant op te gaan. Het is zijn of haar weg en mijn rol is het om de ander te laten ontdekken welke weg passend is. O jee, wat lastig als de ander niet ziet wat ik zie, de voor mij voor de hand liggende richting. Het anders ziet en het zoekt in een of andere donkere hoek… Wat zou ik dan graag sturen.
Deze week had ik weer een trainingssessie en bracht ik de strijd met mijn sturingsdrang ter sprake. Ik zag het vooral als een dringende behoefte in mijzelf, heb er verder nooit zo bij stil gestaan waar die behoefte uit voort komt. In de trainingssessie liepen we enkele oude en voor mij nieuwe technieken door. Carla wees me nog eens op het belang van ‘het gaan naar het lege midden’, waarbij je verstilt. Ik knikte, ik begreep wat zij bedoelt. Of dacht te begrijpen wat zij bedoelt… ‘Wees je bewust van je oordeel’ zie Carla. Ik keek haar aan met een vage blik in de ogen. ‘Bij coaching ontstaat een probleem als je als coach je niet realiseert dat je ergens iets van vindt. Stel: jouw cliënt komt te laat op een afspraak, terwijl jij iemand van de tijd bent. Als jij je niet bewust bent van je eigen oordeel daarover, dan gaat je onbewuste of half bewuste ontstemming de kop opsteken. Dat beïnvloedt jou, in je woorden, in je waarneming. Ben jij je daar wel van bewust, dan kun je er iets mee doen. Spreek het uit en laat het los. Ga naar het lege midden, daar vind je de stilte, daar vind je de kracht om zonder oordeel je rol als coach verder in te vullen.’
Ik was stil. Ik keek terug op recente ervaringen. Ik luisterde naar het lege midden en hoorde een luid en duidelijk KLOINKKKK. De munt was gevallen. Mijn sturingsdrang komt voort uit een oordeel. In vínd iets ergens van, ik vínd dat die ander zus-en-zo moet doen en dat oordeel brengt mij ertoe te willen sturen. Waar ik in mijn yogapraktijk altijd het adagium van niet-oordelen uitspreek betrap ik mijzelf op juist dat aspect. Waar ik denk het ‘lege midden’ te kennen is het op zijn minst een plek die ik vaker moet gaan bezoeken.
Rijker aan stof om te herkauwen trek ik mijn jas aan, zet ik mijn hoed op en fiets ik naar huis. Met een blij gemoed, omdat ik een belangrijk inzicht rijker ben. Op mijn route naar huis fiets ik over een brug waar een viertal kinderen staat te vissen. Ze hebben plezier, staan te lachen en een draait zich om naar mij, breed grijnzend. We kijken elkaar recht in de ogen en terwijl ik langs rij brengt de jongen zijn hand naar de rand van een denkbeeldige pet. Half saluerend roept hij duidelijk hoorbaar: ‘Hallo, coach!’.
Ik knipoog naar hem, zwaai naar de jongen en zijn vrienden en rij verder. Grinnekend. Kennelijk is er iets in mij veranderd, dat maakt dat deze jongeman in mij iets herkent waarnaar ik op zoek was. Ik vervolg mijn route op weg naar het coachschap. Zonder oordeel, in het lege midden.